De Visserij

Zeven eeuwen visserij

De Zuiderzee bepaalde eeuwenlang het leven in de gebieden eromheen. Dorpen bloeiden vanwege de visvangst, scheepsbouw en walvisvaart en ontwikkelden hun eigen cultuur. Tot de bouw van de Afsluitdijk was de Zuiderzee echter ook een voortdurende bedreiging. Bij storm vergingen vissersboten en werden soms grote stukken land overstroomd.

Aanvankelijk diende de visserij op de Zuiderzee om de omwonende bevolking te voeden. Vanaf 1850 werd het afzetgebied groter en werd de Zuiderzeevisserij economisch belangrijk voor Nederland. Rond 1900 waren er circa 2000 vissersschepen. Het betrof meestal kleine vissersbedrijfjes met één schip per gezin.

In de Noordzeevisserij kwamen rond deze tijd kapitaalkrachtige bedrijfsvormen op die de vissers van de Zuiderzee dreigden te overvleugelen. De steeds serieuzere  plannen voor afsluiting en gedeeltelijke drooglegging van de Zuiderzee weerhielden de vissers er echter van om investeringen te doen en hun schepen te vernieuwen. Toen in 1920 de Zuiderzeewerken begonnen was het met de Zuiderzeevisserij zo goed als gedaan.

Er waren veel soorten vissersschepen. De wijze van vissen, de omstandigheden in het vaargebied en de traditie in de plaatselijke scheepsbouw bepaalden het uiterlijk van de schuiten. Het bekendste type is de botter.

bu65 en bu12 met zonsondergang
botter

IJsselmeervisserij

De IJsselmeervisserij bestaat in Nederland sinds het IJsselmeer er is: 1932, de afsluiting van de Zuiderzee. In het begin nog met houten botters, tegenwoordig met stalen kotters.

Bons
De bons (bonsje, bonsien) is een kleine schokker (9-12 meter) met bolle wangen, waarvan de mast wat verder naar achteren staat en de steven iets minder schuin is dan de schokker.

Het zijaanzicht van een bons doet enigszins aan een botter denken. Alle schepen die de vroegere Zuiderzee bevoeren lijken echter op elkaar. Per vissersplaats of -gebied werden wijzigingen aangebracht en gebruikte men eigen benamingen, zoals in Vollenhove ook wel schuit. Kwam vooral voor in Elburg en Vollenhove.

Botter
Een oud vissersvaartuig met een licht V vormig vlak, met een net uitspringende kiel en hoekige kimmen die overgaan in bol naar buiten lopende zijden, waarvan het boeisel boven het berghout naar binnen valt (invalling), met als opvallend kenmerk een zeer grote fok, die nodig was om de netten te slepen, maar moeilijk te hanteren bij overstaggaan.

Botters visten op de voormalige Zuiderzee en worden door kenners beschouwd als snelle vaarders en een van de meest elegante Nederlandse vissersschepen. Vooral de schepen van de Zuidwal (Huizen, Muiden, Spakenburg) met de hoge kop en sterk geveegd achterschip zijn een lust voor het oog. Als de botter met een zakvormig net,de kwakkuil, op garnalen of paling viste heette het een kwak. De Volendammer kwak is een slag groter en minder gezeegd dan de andere Zuiderzeebotters. De botters waren vaak botslepers. Zij voeren doorgaans in span met een net tussen twee schepen in. De botterstichting heeft er drie in bezit. De HK 21, HK 22 en HK 172.

Kuilvisserij

Bron: Wikipedia

Dit is de enige actieve vorm van visserij op het IJsselmeer, waarbij het net voortgetrokken wordt. In 1970 kwam hier een verbod op; er is echter een uitzondering voor de palingvissers die met kisten of hoekwant vissen om er aas mee te vangen.

Het net wordt door het water getrokken en zit met een lijn vast voor aan het schip. De lijn splitst zich in tweeën naar een boom, waar het net aan vastzit. De vis gaat onder de boom door het net in. Het net is eerst breed, maar het wordt steeds nauwer tot je de zak hebt waar de vis in terechtkomt.

Kistenvisserij

De kotters gaan ’s middags de haven uit, variërend van twee uur tot vier uur; dat ligt aan het weer. Dan wordt eerst spiering opgevist met een kuil (zie boven).

Deze spiering wordt gebruikt als aas om in de kisten te doen. De spiering heeft namelijk een zeer sterke geur en hier komt de aal op af. Ook wordt in het voorjaar tot eind mei kuit van brasem gebruikt, omdat de spiering dan nog te klein is om gebruikt te worden. De kisten worden uitgezet aan een lange lijn: kilometers lang, met om de vijftig meter een snoer met een kist eraan. In de houten kisten zitten twee netjes die naar binnen toe lopen, zodat de aal er wel in kan, maar niet eruit. Ook zit er een gaatje in van 14 millimeter, zodat de ondermaatse aal eruit kan. Als de kisten uitgezet zijn is er tijd voor een korte nachtrust van enkele uren.

Dan worden de kisten weer ingehaald, die dus de nacht over in zee staan. Daarvoor staat er een inhaalmachine aan boord, die de draad inhaalt; één persoon haalt de snoeren in met de kisten eraan en de ander leegt ze en spoelt ze schoon. Als alle kisten binnengehaald zijn, wordt de aal gelost bij de afslag en worden de kapotte kisten gemaakt.